Spelregels kaartspellen

Op deze pagina vind je alle spelregels van de 5 kaartspellen en veel gespeelde varianten. We wensen je veel speelplezier! 

Pesten

Speelsoort: Aflegspel met actiekaarten.
Aantal spelers: 2–6.
Kaarten: Standaard 52-kaartspel, vaak met jokers.
Doel: Als eerste al je kaarten uitspelen.

Start spel:
Iedere speler krijgt 7 kaarten. De rest vormt de trekstapel. De bovenste kaart wordt open naast de stapel gelegd als aflegstapel.

Beurtverloop:
Je mag één kaart spelen die dezelfde kleur (♥♦♣♠) of dezelfde waarde heeft als de bovenste kaart op de aflegstapel. Kun je niet spelen, dan moet je een kaart trekken (soms meerdere, afhankelijk van de groep). Sommige kaarten hebben speciale acties.

Veelgebruikte actiekaarten (regionale verschillen mogelijk):

  • 2: Volgende speler pakt 2 kaarten (meerdere 2’en stapelen = optellen).
  • 7: Je mag nog een kaart neerleggen.
  • 8: Beurt overslaan.
  • Boer (J): Kleur kiezen of veranderen.
  • Aas: Speelrichting omdraaien of beurt overslaan (afspraak).
  • Joker: Kan op alles worden gelegd; volgende speler pakt 5 kaarten.

Laatste kaart:
Wanneer je nog één kaart hebt, moet je “Pest!” roepen. Doe je dat niet en word je betrapt, dan moet je bijvoorbeeld 2 kaarten pakken (afspraak). Je laatste kaart mag geen actiekaart zijn.

Einde spel:

Het spel eindigt zodra een speler geen kaarten meer heeft. Je kunt één ronde spelen of met punten: alle kaarten in handen van andere spelers tellen als strafpunten.

Klaverjassen (algemene regels)

Speelsoort: Slagspel met troef en vaste kaartvolgorde.
Aantal spelers: 4, in twee vaste teams.
Kaarten: 32 kaarten (7 t/m A).
Doel: Meer punten halen dan de tegenpartij door slagen te winnen en roem te behalen.
Kaartvolgorde bij troef: Boer (J) – 9 – A – 10 – K – Q – 8 – 7.
Kaartvolgorde zonder troef: A – 10 – K – Q – J – 9 – 8 – 7.
Waarde troefkaarten: J = 20, 9 = 14, A = 11, 10 = 10, K = 4, Q = 3, 8/7 = 0.
Waarde niet-troefkaarten: A = 11, 10 = 10, K = 4, Q = 3, J = 2, 9/8/7 = 0.
Roem: Bijvoorbeeld: 3 opeenvolgende kaarten = 20, 4 opeenvolgende = 50, 4 gelijke kaarten = 100, 4 boeren = 200 (afspraken verschillen).

Spelverloop (globaal):
Kaarten worden gedeeld. Eén speler bepaalt of hij speelt of past (variantafhankelijk). Er wordt troef gekozen. Je moet kleur bekennen als je kunt. Kun je niet bekennen en heb je troef, dan moet je vaak troeven.

Puntentelling:
Aan het einde tel je de punten uit de slagen plus roem. Het team dat heeft aangenomen moet meer dan de helft halen; lukt dat niet, dan is het “nat” en gaan alle punten naar de tegenpartij.

Klaverjassen – Amsterdamse variant

Kenmerkend: Verplicht bekennen, verplicht troeven en verplicht overtroeven als dat kan.

Belangrijke regels:

  • Je moet kleur bekennen als je die hebt.
  • Heb je geen kleur en wél troef, dan moet je troeven.
  • Ligt er al troef en kun je hoger, dan moet je overtroeven.

Klaverjassen – Rotterdamse variant

Kenmerkend: Minder streng in overtroeven.
Belangrijke regels (veelvoorkomend):

  • Je moet kleur bekennen als je die hebt.
  • Je moet troeven als je geen kleur meer hebt en de slag nog niet is getroefd.
  • Overtroeven is niet altijd verplicht; spreek dit vooraf af.

Klaverjassen – Utrechtse / Noord-Hollandse varianten

Kenmerkend: Kleine verschillen in troef vragen, overtroefplicht en roem.
Voorbeelden van variatiepunten:

  • Troef vragen: Soms onderdeel van de afspraken.
  • Overtroeven: In sommige varianten verplicht, in andere niet.
  • Roem: Hoogte en toepassing verschillen per groep.

Praktische tip:
Spreek voor de eerste ronde duidelijk af welke variant je speelt en hoe je omgaat met overtroeven, troef vragen en roem.

Hartenjagen

Speelsoort: Slagspel waarbij je bepaalde kaarten wilt vermijden.
Aantal spelers: Meestal 4.
Kaarten: Standaard 52-kaartspel.
Doel: Zo min mogelijk strafpunten verzamelen. Hartenkaarten en de vrouw van schoppen (Q♠) leveren strafpunten op.

Puntentelling (veelgebruikte variant):

  • Elke hartenkaart: 1 strafpunt.
  • Vrouw van schoppen (Q♠): 13 strafpunten.

Start spel:
Alle kaarten worden gedeeld. Soms worden eerst kaarten doorgegeven (variantafhankelijk).

Beurtverloop:

De speler met de laagste klaveren (bijv. 2♣) begint. Je moet kleur bekennen. Kun je niet bekennen, dan mag je een andere kleur weggooien, maar in de eerste slag vaak nog geen harten of Q♠ (afspraak).

Harten openen:

Een speler mag een slag niet beginnen met harten tenzij:

  • Er eerder harten is bijgelegd.
  • Hij geen andere kleur meer heeft.

Maanslag:
Als een speler alle harten én Q♠ pakt, krijgt hij 0 punten en alle anderen bijvoorbeeld 26 (afspraak).

Einde spel:

Na elke ronde tel je de punten op. Je speelt tot iemand de afgesproken grens haalt (bijv. 50 of 100). De speler met de minste punten wint.

Toepen

Speelsoort: Slagspel met bieden.
Aantal spelers: 2–8 (meestal 3–6).
Kaarten: 32 kaarten (7 t/m A), soms 24.
Doel: Niet als laatste eindigen met de meeste strafpunten.
Start spel: Iedere speler krijgt 4 kaarten. De speler links van de deler komt uit.
Rangorde (hoog naar laag): A – K – Q – J – 10 – 9 – 8 – 7.

Beurtverloop:

Je moet kleur bekennen. De hoogste kaart wint de slag. Na 4 slagen is de ronde voorbij. Afhankelijk van de variant krijgt de verliezer strafpunten.

Toepen:

Een speler kan “toep” roepen om de inzet te verhogen. Anderen kunnen meegaan of passen. De uiteindelijke verliezer krijgt de volledige inzet als strafpunten.

Einde spel:

Spel eindigt zodra iemand de vooraf afgesproken punten overschrijdt (bijv. 15 of 20).

Jokeren

Speelsoort: Aflegspel met combinaties. Aantal spelers: 2–6. Kaarten: 2 kaartspellen + jokers.
Doel: Als eerste je hand leegspelen door combinaties te leggen en aan te leggen.
Combinaties:

  • Set: Drie of vier kaarten met dezelfde waarde, verschillende kleuren.
  • Reeks: Minimaal drie opeenvolgende kaarten van dezelfde kleur.
  • Joker: Vervangt elke kaart. Vaak later vervangbaar (afspraak).

Start spel:
Iedere speler krijgt een vooraf afgesproken aantal kaarten (bijv. 13). De rest vormt de trekstapel; één kaart ligt open als begin van de aflegstapel.

Beurtverloop:

  • Neem de bovenste kaart van de trekstapel of aflegstapel.
  • Leg combinaties zolang je voldoet aan de minimale openingswaarde (bijv. 30 punten).
  • Leg aan bij bestaande combinaties zodra je “uit” bent.
  • Leg één kaart af om je beurt te eindigen.

Puntenwaarde (veelgebruikte variant):

  • 2–10: nominale waarde.
  • Boer, vrouw, heer: 10.
  • Aas: 1 of 11 (meestal 11).
  • Joker: hoge strafwaarde (bijv. 25 of 50).

Einde ronde:
De ronde eindigt zodra iemand geen kaarten meer heeft. Overige spelers tellen strafpunten.

Einde spel:

Je speelt meerdere rondes. De speler met de minste strafpunten wint.